Pollen van Esparcette
Voorafgaand aan de bouw van het appartementencomplex ‘De Commandeur’ op het voormalige CWI-terrein in Harderwijk deden archeologen van RAAP er onderzoek. Na boringen en proefsleuven volgde in 2007 een opgraving. In de bodem bleken resten te liggen van het Sint Jurriëncomplex. Op dit omgrachte terrein buiten de middeleeuwse stad, had een middeleeuws melaatsenhuis of leprozerie gestaan.
Tijdens de opgraving kwamen muurresten van rechthoekig gebouw aan het licht: vrijwel zeker van de 14e-eeuwse kapel die te zien is op de kaart Jacob van Deventer uit 1560. In de kapel vonden de archeologen een verstoord graf met botten van een zestien- tot achttienjarige jongeman. Gezien de vergroeiingen in zijn rugwervels had hij last van rugpijn, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij aan lepra leed. Verder kwamen circa 85 losse menselijke botresten aan het licht, vooral van schedels, scheen- en kuitbenen van volwassenen en kinderen. Bij begravingen in kerken en kapellen gaat het vaak om geestelijken of personen uit hogere kringen. In dit geval wellicht gegoede burgers uit Harderwijk en wie weet de stichters van het Sint Jurriëncomplex. Mogelijk lagen meer graven (van overleden leprozen?) meer zuidwaarts, waar niet is opgegraven.
Dat het rechthoekige gebouw een religieuze functie had, blijkt uit de opgegraven resten van een pijpaarden altaarstuk met daarop aureolen afgebeeld (mogelijk Maria met Jezus), en een bijna complete aardewerken lavabo. Dit hangende watervat werd gebruikt bij de verzorging of rituele handenwassing in de kerk.
Verder is een monumentale tuinmuur uit circa 1600 opgegraven die het geestelijke domein afscheidde van het agrarische gedeelte van de leprozerie. Daar is ook een aantal kuilen gevonden, gevuld met botten van acht dieren: rund, paard, schaap/geit en varken. De dieren waren compleet begraven, zonder dat het vlees of de huid gebruikt was. Diergraven worden meestal in verband gebracht met besmettelijke dierziekten of symbolische handelingen. De moeite die genomen is om de overwegend jonge dieren te begraven, geeft aan dat over de begravingen is nagedacht.
Om het Sint Jurriëncomplex liep een gracht van circa vijf meter breed en daar zijn monsters uit genomen voor botanisch onderzoek. Daaruit bleek dat het landschap rond het melaatsenhuis vrij open was en uit akkers en graslanden bestond. Op de akkers verbouwden boeren en de bewoners van het Jurriëncomplex veel graan, met name rogge, en daarnaast boekweit en hennep. Een deel van het binnenterrein werd gebruikt als (kruiden)tuin waar specifieke planten werden gekweekt voor consumptie, zoals erwten. Bijzonder was vooral de vondst van het pollen (stuifmeelkorrel) van esparcette, een kruid dat wel gebruikt werd voor de behandeling van lepra.
Volgens de 16e-eeuwse botanicus Dodoens was esparcette in zijn kruidenboek uit 1554 ‘…een nieuwicheyt van der cruytliefhebbers hier te lande in die hoven gheplant…’ Interessant is dat de editie van 1644 vermeldt dat de bladeren van esparcette in de vorm van pap of pleisters allerlei gezwellen doen verteren en verdwijnen. Het is wel erg aantrekkelijk om de vondst van het pollen in de gracht met de behandeling van melaatsheid in verband te brengen. Het kruid is niet zeldzaam of bijzonder, maar in deze context wel zeer zeldzaam en vooral ook een bonus die het beeld van de leprozerie completer maakt.
De financiële positie van de leprozerie van Sint Jurriën was midden in de 16e eeuw zeer rooskleurig. Daar droegen de bewoners aan bij, want bij intrede vervielen al hun bezittingen aan de leprozerie. Ook hun werk op de akkers, de visvangst en het bedelen leverden inkomsten op. Maar voor het grootste deel moesten melaatsenhuizen het toch hebben van legaten. De gegoede burgers van handelsstad Harderwijk kochten daarmee hun eigen zielenheil af. In de 17e eeuw werd duidelijk dat het melaatsenhuis, na financieel wanbeheer en een duidelijke afname van leprozen, geen lang leven meer beschoren was. Rond 1650 sloot het huis definitief.